Base description which applies to whole site

ARTIKEL 11. STUDIEFINANCIERING

11.1 Algemene doelstelling: studiefinanciering zorgt dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

Omschrijving

Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en aan de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met studiefinanciering de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen weg te nemen voor de volgende doelgroepen:

  • deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo);

  • studenten in het hoger beroepsonderwijs (ho);

  • studenten in het wetenschappelijk onderwijs (wo).

De overheid zet haar middelen voor studiefinanciering zo in, dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is, ook voor mensen met een lager inkomen. Van de ouders wordt verwacht dat zij, indien mogelijk, bijdragen in de financiering van de studie van hun kinderen. Hiervoor zijn richtbedragen, maar de hoogte van de bijdrage is een zaak tussen ouders en kinderen. Omdat de studie een investering is in de eigen toekomst, is het redelijk dat ook de student een bijdrage levert.

Om de toename van de uitgaven studiefinanciering te beperken, is eind 2009 een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 263, nr. 1). Het voorstel voorziet erin om de normbedragen voor de studiefinanciering in 2011 en 2012 niet te indexeren en om de aanvullende beurs in het hoger onderwijs vanaf cursusjaar 2010–2011 al na de eerste vijf maanden onder het prestatiebeursregime te brengen in plaats van na 12 maanden. In deze begroting zijn de besparingen ter hoogte van circa € 49 miljoen in 2011 verwerkt. Het wetsvoorstel ligt nog ter besluitvorming voor.

Misbruik met de basisbeurs voor uitwonenden wordt fors teruggedrongen. Op 1 juli 2010 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Actieplan (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 24 724, nr. 93). De verwachting is dat per studiejaar 2011–2012 de WSF 2000 kan worden aangepast, zodat effectiever kan worden opgetreden tegen misbruik met de uitwonendenbeurs. In 2010 is een groot aantal gemeenten en samenwerkingsverbanden van sociaal rechercheurs met pilots van start gegaan. Eind 2010 zullen deze pilots worden geëvalueerd.

Het wetsvoorstel studiefinanciering BES (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 419, nr. 1–4) is in het voorjaar 2010 aan het parlement aangeboden. De Wet studiefinanciering BES (WSF BES) treedt per studiejaar 2011–2012 in werking op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In de WSF BES wordt de financiële toegankelijkheid tot het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs gegarandeerd voor studerenden die afkomstig zijn van de BES-eilanden en die op hun eigen eiland, een buureiland of verder in de regio willen studeren. Voor studerenden die naar Nederland willen, is er een opstarttoelage waarna zij in Nederland gebruik kunnen maken van de Wet studiefinanciering 2000. De nieuwe staatkundige structuur per 10 oktober 2010 is niet van invloed op de studieleningen die studerenden toegekend hebben gekregen voor het studiejaar 2010–2011. DUO zal de uitvoering ter hand nemen, grotendeels ter plekke.

Verantwoordelijkheid van de minister

De minister is direct verantwoordelijk voor de ontwikkeling en het onderhoud van het bestel door het scheppen van kaders voor toegankelijkheid en doelmatigheid. Met (gedeeltelijk inkomensafhankelijke) studiefinanciering waarborgt de minister de financiële toegankelijkheid.

Met ingang van 10 oktober 2010 waarborgt de minister ook de financiële toegankelijkheid van het onderwijs op de BES-eilanden: Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • Demografische ontwikkelingen;

  • De attitude ten opzichte van de regeling (wel of niet gebruik);

  • De conjuncturele ontwikkeling;

  • Het studiefinancieringsbeleid van andere landen en uitspraken Europese Hof van Justitie.

Externe factoren

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 11.1 Onderwijsdeelname naar leeftijd

Leeftijd

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

Deelnamepercentage 2009

84%

75%

66%

56%

46%

37%

29%

21%

15%

11%

8%

6%

5%

Bron: OCW (DUO), Leerlingen- en studententellingen 2009

Toelichting:

Het beleid is gericht op de optimalisering van de deelname van burgers aan het onderwijs. Studiefinanciering draagt daaraan bij door de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Voor de positie op de arbeidsmarkt is het afronden van een opleiding ook van groot belang.

De absolute aantallen studerenden in het mbo en het ho zijn gepresenteerd bij de operationele doelstellingen van de beleidsartikelen bve (paragraaf 4.3.1, tabel 4.5 ) en ho (paragraaf 6.3.1, tabel 6.8 ).

Tabel 11.2 Verwachte rendementen

Studie begonnen in

2005

2006

2007

2008

2009

wo

70%

69%

71%

70%

69%

hbo

73%

72%

70%

69%

73%

bol

74%

71%

74%

74%

74%

Bron: OCW (DUO), onderwijsmatrices 2005–2007; 2008 en 2009: berekeningen OCW o.b.v. Leerlingen- en studententellingen 2010.

Toelichting:

Onder rendement wordt verstaan het percentage studenten dat een diploma haalt. Deze rendementscijfers worden berekend op basis van actuele gegevens betreffende doorstroom- en diplomeringsfracties per inschrijvingsjaar.

Tabel 11.3 Gerechtigdenpercentage
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

wo

60%

60%

61%

61%

61%

61%

hbo

81%

81%

81%

80%

79%

79%

bol

94%

100%

100%

98%

97%

97%

Totaal

79%

81%

82%

80%

80%

80%

Bron: OCW (DUO), ramingsmodel SF

Toelichting:

Het gerechtigdenpercentage geeft de verhouding tussen het aantal studerenden dat recht heeft op een basisbeurs en het aantal voltijds studerenden in de doelgroep (bol: 18 tot 30 jaar, ho: 17 tot 30 jaar). In de bol heeft bijna iedereen in de doelgroep een basisbeurs, in het hbo circa 80% en in het wo circa 60%. Vooral in het wo doen veel studenten langer over de studie dan de nominale studieduur. Zij hebben dan geen recht meer op de basisbeurs en aanvullende beurs. Wel kan er tot drie jaar na het verstrijken van de nominale studieduur gebruik worden gemaakt van andere onderdelen van de studiefinanciering, namelijk de reisvoorziening en leenfaciliteit. Ook zien sommige studenten af van hun recht op studiefinanciering omdat ze te veel bijverdienen. Daarnaast studeren er in het wo buitenlandse studenten die geen recht hebben op een basisbeurs maar wel meegeteld worden in het totaal aantal studenten.

11.2 Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 11.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (x € 1 000)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichtingen

3 617 833

3 735 693

4 059 432

4 382 970

4 500 051

4 595 921

4 687 201

Waarvan garantieverplichtingen

       

Totale uitgaven

3 617 833

3 735 693

4 059 432

4 382 970

4 500 051

4 595 921

4 687 201

         

Programma-uitgaven

3 617 833

3 735 693

4 059 432

4 382 970

4 500 051

4 595 921

4 687 201

         

Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten

1 655 869

1 666 052

1 669 135

1 931 523

1 972 119

1 993 600

1 999 892

Basisbeurs

963 984

1 052 999

1 051 100

1 126 412

1 142 978

1 142 466

1 127 412

Reisvoorziening

691 885

613 052

618 035

805 111

829 141

851 134

872 480

         

Waarborgen toegankelijheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders

578 144

604 676

737 903

753 521

757 235

768 136

790 054

Aanvullende beurs

578 144

604 676

737 903

753 521

757 235

768 136

790 054

         

Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende

1 255 007

1 317 716

1 502 365

1 555 517

1 619 875

1 681 924

1 744 124

Bijverdiengrens

0

0

0

0

0

0

0

Leenfaciliteit

1 255 007

1 317 716

1 502 365

1 555 517

1 619 875

1 681 924

1 744 124

         

Stimuleren internationale studentenmobiliteit

0

0

0

0

0

0

0

         

Overige uitgaven Studiefinanciering

52 213

61 957

65 992

74 130

74 930

75 630

76 500

         

Programmakosten-overig

76 600

85 292

84 037

68 279

75 892

76 631

76 631

Uitvoeringsorganisatie DUO

76 600

85 292

84 037

68 279

75 892

76 631

76 631

Totaal programma-uitgaven

3 617 833

3 735 693

4 059 432

4 382 970

4 500 051

4 595 921

4 687 201

– 

Waarvan relevant

1 754 292

1 843 356

2 108 742

2 480 894

2 578 140

2 671 583

2 739 138

– 

Waarvan niet-relevant

1 863 541

1 892 337

1 950 690

1 902 076

1 921 911

1 924 338

1 948 063

Apparaatsuitgaven

0

0

0

0

0

0

0

Totaal ontvangsten

541 891

600 536

611 576

654 419

715 176

776 967

838 517

Waarborgen adequate terugbetaling leningen

       

Terugbetalingssysteem van lening naar draagkracht

474 137

556 767

554 750

597 593

658 350

720 141

781 691

Overige ontvangsten uit kortlopende schulden

67 754

43 770

56 826

56 826

56 826

56 826

56 826

Totaal ontvangsten

541 891

600 536

611 576

654 419

715 176

776 967

838 517

– 

Waarvan relevant

265 810

263 922

283 024

292 819

318 276

345 851

374 486

– 

Waarvan niet-relevant

276 081

336 614

328 552

361 600

396 900

431 116

464 031

Toelichting:

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent relevant voor het begrotingstekort/EMU-saldo. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en door de omzetting van uitgekeerde prestatiebeurs in gift (na behalen diploma binnen 10 jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en rentedragende leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van rentedragende leningen. De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De uitgaven voor de operationele doelstelling stimuleren internationale studentenmobiliteit zijn niet apart geraamd, maar zijn onderdeel van de andere operationele doelstellingen.

Om de Nederlandse kennisinfrastructuur te versterken kunnen uitgaven voor een opleiding voor een beroep worden afgetrokken van de inkomstenbelasting. De aftrekpost voor scholingsuitgaven beoogt een fiscaal vangnet te bieden voor uitgaven voor scholing waarvoor de belastingplichtige geen recht heeft op andere tegemoetkomingen, zoals van zijn werkgever. Bij studenten worden scholingsuitgaven niet in aanmerking genomen voor zover daarvoor een adequate onbelaste tegemoetkoming wordt geboden volgens de Wet op de studiefinanciering.

Ouders die voor een kind jonger dan 30 jaar geen kinderbijslag ontvangen of waarvan het kind zelf geen recht heeft op studiefinanciering (m.u.v. uitsluitend het recht op een OV-kaart) en door de ouders ten minste in belangrijke mate onderhouden worden, kunnen in beginsel bedragen voor het levensonderhoud van kinderen in aftrek brengen.

Daarnaast kunnen ouders hun kinderen voor buitengewoon dure studies éénmalig maximaal € 50 000 belastingvrij schenken.

Het niveau van de faciliteiten, de voorwaarden, het budgettair beslag en de prestatiegegevens (waar zinvol en mogelijk) zijn beschreven in internetbijlage 4 bij de Miljoenennota «Toelichting op de belastinguitgaven».

Tabel 11.5 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

3 975 395

4 314 691

4 424 159

4 519 290

4 610 570

Totaal juridisch verplicht

3 975 395

4 314 691

4 424 159

4 519 290

4 610 570

Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten

1 669 135

1 931 523

1 972 119

1 993 600

1 999 892

Juridisch verplicht

1 669 135

1 931 523

1 972 119

1 993 600

1 999 892

       

Waarborgen toegankelijheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders

737 903

753 521

757 235

768 136

790 054

Juridisch verplicht

737 903

753 521

757 235

768 136

790 054

       

Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende

1 502 365

1 555 517

1 619 875

1 681 924

1 744 124

Juridisch verplicht

1 502 365

1 555 517

1 619 875

1 681 924

1 744 124

       

Stimuleren internationale studenmobiliteit

0

0

0

0

0

Juridisch verplicht

0

0

0

0

0

       

Overige uitgaven Studiefinanciering

65 992

74 130

74 930

75 630

76 500

Juridisch verplicht

65 992

74 130

74 930

75 630

76 500

Toelichting:

Alle uitgaven onder dit artikel zijn wettelijk verplichte uitgaven, gebaseerd op de WSF 2000. De mate van budgetflexibiliteit wordt bepaald door de mate waarin de wet en de daarop gebaseerde regelingen gewijzigd kunnen worden. De juridisch verplichte uitgaven voor internationale studentenmobiliteit zijn onderdeel van de overige genoemde operationele doelstellingen.

11.3 Operationele beleidsdoelstelling

Hierboven is de algemene beleidsdoelstelling van studiefinanciering beschreven (toegankelijkheid). Bij de algemene beleidsdoelstelling horen operationele beleidsdoelstellingen:

  • algemene toegankelijkheid (basisbeurs, reisvoorziening);

  • toegankelijkheid voor studerenden met minder draagkrachtige ouders (aanvullende beurs);

  • flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende (bijverdienen, leenfaciliteit);

  • terugbetaling leningen (terugbetaling naar draagkracht);

  • internationale studentmobiliteit (meeneembare studiefinanciering).

11.3.1 Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden

Motivering

Een basisbeurs en een reisvoorziening dragen ertoe bij dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg financieel in staat zijn om onderwijs te volgen.

Instrumenten

Een basisbeurs en een reisvoorziening in de vorm van een reisrecht dat op een OV-chipkaart geplaatst kan worden. Hiermee levert OCW een bijdrage aan het normbudget van studerenden. Het bestaan van deze regelingen wordt door DUO onder de aandacht van de doelgroep gebracht.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 11.6 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering (raming afgerond)
 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

wo

115 481

120 690

128 900

134 100

138 400

141 500

144 000

146 400

hbo

242 882

249 435

260 700

268 300

275 000

280 300

283 500

285 800

bol

210 186

210 670

213 900

223 800

234 500

236 100

234 600

232 900

Totaal met basisbeurs

568 549

580 795

603 500

626 200

647 900

657 900

662 100

665 100

wo

33 869

36 243

39 200

40 100

42 100

43 800

45 400

46 600

hbo

30 681

32 588

32 400

33 000

33 500

34 200

35 200

36 000

bol

1 438

6 400

9 000

9 100

9 600

10 100

10 200

Totaal alleen ov-kaart en/of lening

64 550

70 269

78 000

82 100

84 700

87 600

90 700

92 800

Totaal

633 099

651 064

681 500

708 300

732 600

745 500

752 800

757 900

Bron 2008 en 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel SF

Toelichting:

Deze gegevens geven een indicatie van het gebruik van de regeling. Het aantal studerenden met studiefinanciering volgt het aantal voltijds studerenden in het ho en de bol in Nederland, maar ligt lager omdat niet iedere studerende die ingeschreven is ook daadwerkelijk aanspraak heeft op studiefinanciering. De raming van het aantal studerenden met een basisbeurs voor de komende jaren vertoont een stijging. Naast de groep studerenden met een basisbeurs is er een groep studerenden die daarop geen aanspraak meer kan maken (maximale duur is verbruikt) maar nog wel recht heeft op een OV-chipkaart en een lening.

Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het niet het streven is van de overheid dat zoveel mogelijk studerenden gebruik maken van de basisbeurs en/of de reisvoorziening. Indien studerenden op een andere wijze hun studie kunnen financieren, is de toegankelijkheid van het onderwijs ook gewaarborgd. Uit analyse van doorstroomgegevens blijkt dat tussen de 15% en 25% van de scholieren met voldoende vooropleiding niet onmiddellijk kiest voor een opleiding in het hoger onderwijs. Financiële motieven spelen bij deze keuze een beperkte rol.

Tabel 11.7 Normbedragen basisbeurs per maand in euro's *
 

ho

bol

Thuiswonend

95,61

75,39

Uitwonend

266,23

246,00

Bron: OCW (DUO), Regelingnorm en WSF.

*

Peildatum 1 januari 2010

Toelichting:

Raming uitgaven basisbeurs

De hoogte van de basisbeurs is genormeerd en wordt verstrekt gedurende de nominale studieduur.

Tabel 11.8 Uitgaven basisbeurs (x € 1 miljoen)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

bol-beurs

124,2

121,9

113,4

116,6

113,2

113,1

111,8

Prestatiebeurs ho

196,5

224

238,1

270

273

271,7

270,4

Prestatiebeurs bol 1

643,3

707,1

699,6

739,8

756,8

757,8

745,2

Totaal

964,0

1 053,0

1 051,1

1 126,4

1 143,0

1 142,6

1 127,4

Relevant

711,4

800,4

947,1

1 045,8

1 096,6

1 140,6

1 167,1

Niet-relevant

252,6

252,6

104

80,6

46,4

1,9

– 39,7

Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel SF

1

Inclusief bol niveau 3 en 4 met cohortgarantie.

Toelichting:

Naast de prijscomponent is het verloop van de uitgaven voor een zeer groot deel afhankelijk van de ontwikkeling in het aantal studerenden. De verwachte ontwikkeling van het aantal studerenden met studiefinanciering is opgenomen in tabel 11.6. Vanaf 1996 voor het ho en vanaf 2005 voor de bol niveau 3 en 4 wordt studiefinanciering verstrekt in de vorm van een prestatiebeurs. In de uitgaven bol-beurs zijn de uitgaven basisbeurs voor de deelnemers bol niveau 1 en 2 opgenomen, en op grond van de cohortgarantie de uitgaven aan de deelnemers bol niveau 3 en 4 die vóór het studiejaar 2005–2006 al studiefinanciering ontvingen.

Tabel 11.9 Uitgaven reisvoorziening (in x € 1 miljoen)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

OV-kaart

410,8

666,5

785,6

781,3

804,3

824,5

845,9

Kasschuiven

263,7

– 72,8

– 190,9

0,0

0,0

0,0

0,0

Reisvoorziening overig

17,4

19,3

23,3

23,8

24,9

26,6

26,6

Totaal

691,9

613,0

618,0

805,1

828,2

851,1

872,5

Relevant

440,6

373,6

411,3

623,5

646,5

671,9

684,3

Niet-relevant

251,3

239,5

206,7

181,6

182,7

179,2

188,2

Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010– 2015: ramingsmodel SF

Toelichting:

De toelichting op de ontwikkeling van de uitgaven reisvoorziening is voor een groot deel vergelijkbaar met die op de uitgaven basisbeurs. Ten behoeve van de optimalisering van kasritmes van de Staat is een reeks «Kasschuiven» opgenomen. Deze wordt gerealiseerd door een gedeelte van de betalingsverplichting aan de vervoersbedrijven voor de ov-chipkaart in het jaar voorafgaand aan de verplichting te voldoen.

11.3.2 Waarborgen toegankelijkheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders

Motivering

Het huidige stelsel van studiefinanciering gaat uit van een gedeelde verantwoordelijkheid. Van de ouders wordt verwacht dat zij, indien zij dat (financieel) kunnen, een bijdrage leveren aan de studie van hun kinderen. Daar waar ouders niet of onvoldoende in staat zijn een bijdrage te leveren aan de studie van hun kinderen, wordt een eventuele financiële belemmering om te gaan studeren weggenomen door een aanvullende beurs te verstrekken.

• Het verstrekken van een aanvullende beurs als ouders van een studerende minder draagkrachtig zijn.

Instrumenten

De hoogte van de aanvullende beurs is genormeerd. Deze is naast het inkomen van de ouders en het aantal schoolgaande kinderen in het gezin ook afhankelijk van de woonsituatie van de studerende (thuis- of uitwonend). De aanvullende beurs wordt vanaf 2010 jaarlijks met € 22 per jaar verhoogd (prijspeil 2009) conform een wetswijziging (Eerste Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 790, A).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 11.10 Totaal aantal studerenden met een aanvullende beurs (raming afgerond)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

wo

24 672

29 200

32 300

33 300

34 100

34 700

35 300

hbo

79 269

91 400

98 700

101 100

103 000

104 100

104 900

bol

100 541

104 600

124 000

129 900

130 800

130 000

128 900

Totaal

204 482

225 200

255 000

264 300

267 900

268 800

269 100

Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010– 2015: ramingsmodel SF

Toelichting:

Het aantal studerenden met een aanvullende beurs geeft een indicatie van het gebruik van deze regeling. Uit de vergelijking van deze gegevens met de aantallen basisbeurs uit tabel 11.6 blijkt dat in 2011 ongeveer 41% van de studerenden met een basisbeurs een aanvullende beurs ontvangt. In het mbo wordt vaker een beroep gedaan op de aanvullende beurs dan in het hbo en in het hbo vaker dan in het wo. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat de overheid er niet op aanstuurt dat meer of minder studerenden een aanvullende beurs ontvangen.

Tabel 11.11 Normbedragen maximale aanvullende beurs per maand in euro's *
 

ho

bol

Thuiswonend

219,16

306,90

Uitwonend

239,08

326,83

Bron: OCW (DUO), Regeling normen WSF

*

Peildatum 1 januari 2010

Ramingen uitgaven aanvullende beurs

Tabel 11.12 Uitgaven aanvullende beurs (x € 1 miljoen)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

bol-beurs

124,4

120,7

141,7

159,8

151,3

151,3

148,9

Prestatiebeurs ho

237,8

252,1

294,3

282,7

291,7

302,2

325,3

Prestatiebeurs bol 1

215,9

231,9

302

311,1

314,2

314,6

315,9

Totaal

578,1

604,7

738

753,6

757,2

768,1

790,1

Relevant

473,4

522,1

600,3

669,1

684,2

706,8

734,6

Niet-relevant

104,7

82,6

137,7

84,5

73

61,3

55,4

Bron 2009–2015: ramingsmodel SF

1

Inclusief bol niveau 3 en 4 met cohortgarantie

Toelichting:

In tabel 11.12 worden de geraamde uitgaven voor de aanvullende beurs gepresenteerd. Naast de prijscomponent is het verloop van deze uitgaven voor een groot deel afhankelijk van de ontwikkeling in het aantal studerenden met minder draagkrachtige ouders. Naast de deelname aan het onderwijs spelen hierbij exogene factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de conjunctuur en de daarmee samenhangende inkomensontwikkeling.

11.3.3 Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende

Motivering

In het stelsel van studiefinanciering wordt ervan uitgegaan dat studerenden ook zelf een bijdrage kunnen leveren aan de financiering van hun studie. De minister wil studerenden in staat stellen de bijdrage aan hun studie flexibel in te vullen.

• Bijverdiengrens in regelgeving: studerenden met studiefinanciering hebben de mogelijkheid hun eigen bijdrage met werken te verdienen.

Instrumenten

De WSF 2000 staat toe dat studerenden tot circa € 13 200 per jaar (peiljaar 2010) bijverdienen zonder dat dit consequenties heeft voor hun aanspraak op studiefinanciering. Met de wetswijziging «collegegeldverhoging en de aanpassing van het aflossingssysteem studieschulden» (Eerste Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 790, A) zijn de consequenties van overschrijding van de bijverdiengrens versoepeld. Wie vanaf 2010 meer heeft verdiend dan de bijverdiengrens, hoeft niet meer terug te betalen dan het bedrag waarmee de bijverdiengrens is overschreden. Tegelijkertijd wordt de bijverdiengrens in 2010 en 2011 niet geïndexeerd maar blijft deze hetzelfde als in 2009.

• Leenfaciliteit: studerenden hebben de mogelijkheid om hun eigen bijdrage te lenen bij de overheid. Zij kunnen hiervoor gebruik maken van de rentedragende lening. Voor studenten in het ho is er daarnaast het collegegeldkrediet.

De doelgroep wordt door DUO over deze instrumenten voorgelicht. DUO streeft ernaar om individuele studerenden daarbij zo goed mogelijk te informeren over de consequenties van het gebruik van de leenfaciliteit. Zo zijn er rekenhulpen om een inschatting te maken van de studieschuld aan het einde van de studie en worden studerenden via persoonsgerichte berichten en beveiligde internetportalen over hun actuele studieschuld geïnformeerd.

Tabel 11.13 Indicatoren flexibiliteit financiering door studerende
  

Basiswaarde

Meest recente waarde

Streefwaarde

1 De snelheid waarmee studenten afstuderen (in jaren)

wo

5,8

5,4

Daling

 

hbo

4,4

4,7

Daling

Bron: OCW (CFI), onderwijsmatrix, berekeningen OCW

 

peildatum: 2004

peildatum: 2009

peildatum: 2011

2. Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan de studie

wo

31

33

Stijging

 

hbo

33

35

Stijging

Bron: Studentenmonitor

 

peildatum: 2005

peildatum: 2009

peildatum: 2011

3. Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan werk

wo

13

12

10

 

hbo

13

14

10

  

peildatum: 2004

peildatum: 2009

peildatum: 2011

Bron: Studentenmonitor

Toelichting:

De snelheid waarmee studenten afstuderen wordt gemeten als de gemiddelde totale verblijfsduur van gediplomeerden in jaren.

De cijfers van 2004 zijn de basiswaarden. Met betrekking tot de snelheid waarmee studenten afstuderen, wordt gestreefd naar een verblijfsduur die de wettelijke studieduur benadert. Voor meer toelichting op het aantal uren dat een student gemiddeld besteedt aan de studie zie tabel 6.9 van artikel 6.3.2. Met betrekking tot het aantal uren dat een student gemiddeld besteedt aan werk wordt gestreefd naar een maximum van 10 uur per week in 2010 voor hbo- en wo-studenten. Op basis van de Studentenmonitor zal worden gemonitord hoeveel tijd studenten per week besteden aan hun studie en aan werk. In 2011 komt een nieuwe Studentenmonitor, waarin de gegevens over 2010 staan.

Tabel 11.14 Aantal studerenden dat gebruik maakt van de leenfaciliteit
 

2005

2006

2007

2008

2009

wo

65 240

69 353

73 473

74 433

72 909

hbo

68 764

77 527

85 315

86 861

85 668

bol

22 913

28 421

32 466

30 398

28 407

Totaal

156 917

175 301

191 254

191 692

186 984

Bron: OCW (DUO)

Toelichting:

De indicator heeft betrekking op het gebruik van de rentedragende lening.

Tabel 11.15 Bedrag aan uitstaande leningen ultimo van het jaar (x € 1 miljoen)
 

2005

2006

2007

2008

2009

Renteloze voorschotten verstrekt t/m 1986

62,5

51,0

41,3

37,3

33,2

Rentedragende leningen verstrekt vóór 1992

170,2

137,5

108,4

82,5

59,8

Rentedragende leningen verstrekt na 1992

4 767,6

5 611,6

6 640,0

7 760,9

8 869,8

Collegegeldkrediet

10,3

44,6

124,9

Totaal

5 000,3

5 800,1

6 800,0

7 925,3

9 087,7

Bron: OCW(DUO)

Toelichting:

Deze gegevens geven een indicatie van het gebruik van de desbetreffende regelingen. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het niet het streven van de overheid is dat zoveel mogelijk studerenden een zo hoog mogelijk bedrag lenen of zoveel mogelijk werken naast de studie. De overheid wil wel deze mogelijkheden bieden en studerenden daarmee een reëel alternatief geven voor betaalde arbeid. Het bedrag aan uitstaand collegegeldkrediet loopt de afgelopen jaren snel op doordat dit krediet in september 2007 is ingevoerd.

Het genoemde bedrag aan uitstaande studieleningen betreft de vorderingen op voormalig studerenden. Het bedrag bestaat uit opgenomen leningen en de daarover verschuldigde rente. De aflossing is inkomensafhankelijk (draagkrachtprincipe) en een eventuele restschuld na de aflosfase wordt kwijtgescholden. Er moet rekening worden gehouden met het gegeven dat niet alle leningen volledig worden afgelost.

Raming uitgaven leenfaciliteit

Om in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien, kan een voltijd studerende ervoor kiezen een bedrag naast de prestatiebeurs te lenen. Samen met de basisbeurs, de aanvullende beurs en de veronderstelde ouderlijke bijdrage is dat toereikend om het in de wet vastgelegde normbudget voor levensonderhoud inclusief leermiddelen te financieren. Na de prestatiebeursfase kan de student nog 36 maanden het volledige normbudget voor uitwonenden lenen voor levensonderhoud. Voor het collegegeld kan de student collegegeldkrediet opnemen.

Tabel 11.16 Niet-relevante uitgaven leningen
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Rentedragende lening

1 187,9

1 228,0

1 403,7

1 447,0

1 500,5

1 550,6

1 599,6

Collegegeldkrediet

67,1

89,7

98,7

108,5

119,4

131,3

144,5

Totaal

1 255,0

1 317,7

1 502,4

1 555,5

1 619,9

1 681,9

1 744,1

Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel SF

Toelichting:

Onder de niet-relevante uitgaven vallen de uitgaven die niet relevant zijn voor het begrotingstekort/EMU-saldo, zoals de rentedragende leningen en het collegegeldkrediet.

11.3.4 Waarborgen adequate terugbetalingen leningen

Motivering

Het waarborgen van de financiële toegankelijkheid van het onderwijs omvat ook duidelijke voorwaarden voor het terugbetalen van studieleningen.

• Het terugbetalingssysteem van lening naar draagkracht.

Instrumenten

Met de wetswijziging in verband met collegegeldverhoging en aanpassing van het aflossysteem voor studieschulden (Eerste Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 790, A) is voorzien in een automatisch en versoepeld systeem van draagkrachtmeting en in de mogelijkheid om met maximaal vijf zogenoemde jokerjaren een terugbetalingspauze in te lassen.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 11.17 Aantal debiteuren in de aflosfase
 

2008

2009

2010

2011

Totaal

350 381

383 519

420 000

450 000

Bron: 2008 en 2009: realisatie DUO; Bron 2010 en 2011: ramingsmodel SF

Toelichting:

Het aantal debiteuren in de aflosfase (duurt 15 jaar) geeft een beeld van het aantal ex-studerenden die in de gepresenteerde kalenderjaren verplicht termijnen betalen voor de aflossing van hun lening bij DUO. De verwachting bestaat dat de omvang van deze groep verder zal toenemen vanwege de stijging van het aantal studerenden met een lening. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het niet het streven van de overheid is dat zoveel mogelijk studerenden een zo hoog mogelijk bedrag lenen. De overheid wil wel ex-studerenden in staat stellen om de studielening met zo min mogelijk hinder terug te betalen.

Raming ontvangsten

Tabel 11.18 Ontvangsten leenfaciliteit (x € 1 miljoen)
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Renteloze voorschotten

5,5

5,2

3,0

2,3

1,7

1,3

1,0

Rentedragende lening

468,6

511,6

551,7

595,3

656,6

718,8

780,7

Totaal ontvangsten leenfaciliteit

474,1

556,8

554,7

597,6

658,3

720,1

781,7

Relevant

198,1

220,2

226,2

236,0

261,5

289,0

317,7

Niet-relevant

276,0

336,6

328,6

361,6

396,9

431,1

464,0

Bron 2009: realisatiegegevens DUO; Bron 2010–2015: ramingsmodel SF

Toelichting:

De ontvangsten ontstaan door terugbetaling van studieleningen. De ontvangsten nemen de komende jaren toe, omdat er in eerdere jaren meer is geleend. De terugontvangen hoofdsom is een niet-relevante ontvangst en de ontvangen rente is relevant. Renteloze voorschotten (zie tabel 11.15) zijn studieleningen die zijn verstrekt voor 1986 en waarover geen rente verschuldigd is. Deze ontvangsten zijn aflopend.

11.3.5 Stimuleren van internationale studentenmobiliteit

Motivering

Het beleid is gericht op het stimuleren van internationale studentenmobiliteit door studenten in staat te stellen een volledige opleiding in het buitenland te volgen.

Instrumenten

Sinds september 2007 kan studiefinanciering overal ter wereld gebruikt worden voor het volgen van hoger onderwijs dat qua niveau en kwaliteit gelijkwaardig is aan het Nederlandse ho. Als aanvullende voorwaarde wordt aan studenten die aanspraak hebben op Nederlandse studiefinanciering de eis gesteld dat zij op het moment dat zij studiefinanciering voor een volledige hoger onderwijs opleiding in het buitenland willen gebruiken, ten minste drie van de zes jaar daaraan voorafgaand in Nederland hebben gewoond. In Europa wordt dit drie uit zes-woonplaatsvereiste momenteel kritisch onder de loep genomen.

Vanaf studiejaar 2007–2008 is de «meeneembare studiefinanciering» in het mbo mogelijk voor alle sectoren in Vlaanderen en Duitsland en unieke opleidingen in de hele EER. Vanaf studiejaar 2010–2011 kan studiefinanciering ook worden meegenomen naar mbo-opleidingen in Zweden, Spanje, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Het beleid is gericht op het stimuleren van internationale studentenmobiliteit. Hiervoor is geen streefwaarde aan te geven.

  • Aantal (Nederlandse) studenten in het ho dat (met meeneembare studiefinanciering) in het buitenland studeert. In studiejaar 2009–2010 studeerden ongeveer 6 900 studenten buiten Nederland met meeneembare studiefinanciering ho.

  • Aantal deelnemers in het mbo dat (met meeneembare studiefinanciering) in het buitenland studeert. In studiejaar 2009–2010 maakten ongeveer 390 deelnemers buiten Nederland gebruik van meeneembare studiefinanciering mbo.

11.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 11.19 Overzicht onderzoeken
 

Onderzoek

onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Brede heroverweging hoger onderwijs (thema 7)

AD

Afgerond: 2010

www.minfin.nl

 

– Financiële toegankelijkheid studerenden 1

OD 11.3.1

Start: 2013 Afgerond: 2013

 
 

– Flexibiliteit financiering studie door studerende 2

OD 11.3.3

Start: 2012 Afgerond: 2012

 
 

– Adequate terugbetaling leningen 3

OD 11.3.4

Start: 2014 Afgerond: 2014

 
 

– Internationale studentenmobiliteit 4

OD 11.3.5

Start: 2011 Afgerond: 2011

 

Effectenonderzoek ex post

– Toegankelijkheid onderwijs studerenden met minder draagkrachtige ouders

OD 11.3.2

Afgerond: 2010

Aanvullende beurs (Brede heroverweging ho) www.minfin.nl

Overig evaluatieonderzoek

Meeneembare Studiefinanciering bol

OD 11.3.1

Start: 2008 Afgerond: juli 2009

Tweede Kamer, 2008–2009, 31 524, nr. 26

 

Financiële positie studenten (Studentenmonitor)

OD 11.3.1

Start: 2007 Afgerond: 2008

www.studentenmonitor.nl

1

specifiek gericht op de reisvoorziening

2

gericht op het collegegeldkrediet en de leenfaciliteit

3

specifieke aandacht voor de aflosmogelijkheden van studieschulden

4

betreft meeneembare studiefinanciering. NB: deze beleidsdoorlichting is onderdeel van het onderzoek internationale subsidies.

Licence