Base description which applies to whole site

ARTIKEL 11. STUDIEFINANCIERING

11.1 Algemene doelstelling: studiefinanciering zorgt ervoor dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en aan de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met studiefinanciering de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen weg te nemen voor de volgende doelgroepen:

  • deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo);

  • studenten in het hoger beroepsonderwijs (hbo);

  • studenten in het wetenschappelijk onderwijs (wo).

De overheid zet haar middelen voor studiefinanciering zo in dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is, ook voor studerenden met ouders met een lager inkomen. Studiefinanciering is niet alleen een zaak van de overheid. Van de ouders wordt verwacht dat zij, wanneer mogelijk, bijdragen in de financiering van de studie van hun kinderen. Hiervoor zijn richtbedragen opgesteld door de overheid, maar de hoogte van de bijdrage is een zaak tussen ouders en kinderen. Daarnaast draagt de student zelf ook bij aan zijn studie. Omdat de studie een investering is in de eigen toekomst, is het redelijk dat ook de student een bijdrage levert.

In 2010 is een wetswijziging doorgevoerd om de normbedragen niet te indexeren in 2011 en 2012 en om de aanvullende beurs voor het hoger onderwijs (ho) vanaf het cursusjaar 2010–2011 na de eerste vijf maanden onder het prestatiebeursregime te brengen. Deze wetswijziging heeft in 2011 geleid tot een besparing op de uitgaven. Daarmee is voldaan aan de taakstelling om de toename van de uitgaven studiefinanciering te verminderen.

Studerenden met studiefinanciering hebben de mogelijkheid om, met inachtneming van een bijverdiengrens, hun eigen bijdrage met werken te verdienen. De WSF 2000 staat toe dat studerenden tot circa € 13 200 (2011) per jaar bijverdienen zonder dat dit consequenties heeft voor hun aanspraak op studiefinanciering. Met de wetswijziging «collegegeldverhoging en de aanpassing van het aflossingssysteem studieschulden» (Eerste Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 790, A) zijn de consequenties van overschrijding van de bijverdiengrens versoepeld. Wie vanaf 2010 meer heeft verdiend dan de bijverdiengrens, hoeft niet meer terug te betalen dan het bedrag waarmee de bijverdiengrens is overschreden. Tegelijkertijd is de bijverdiengrens in 2010 en 2011 niet geïndexeerd, maar blijft deze hetzelfde als in 2009.

In 2011 zijn de hoofdlijnen uitgewerkt voor de nadere uitwerking van regeerakkoordafspraken over het sociaal leenstelsel in de masterfase en de inperking van het studentenreisrecht, evenals vereenvoudigingen in de studiefinanciering. De beleidsnotitie Studeren is Investeren is in april 2011 in de Tweede Kamer besproken en op basis daarvan is een wetsvoorstel uitgewerkt dat in januari 2012 (Kamerstuk 33 145, nr. 2) aan de Tweede Kamer is aangeboden. In 2011 is ook begonnen met de voorlichting over deze voorstellen.

In 2011 zijn de pilots afgerond die DUO in de verschillende gemeenten heeft uitgevoerd om misbruik van de uitwonendenbeurs op te sporen. Per 1 januari 2012 is de benodigde wetswijziging, die als doel heeft het misbruik terug te dringen, in werking getreden. Dat wetsvoorstel (Staatsblad nr. 579 van 9 december 2011) heeft ervoor gezorgd dat er gewerkt kan worden met een nieuwe definitie van de uit- en thuiswonende studerende. In deze nieuwe definitie wordt uitsluitend uitgegaan van het GBA-adres van de studerende. Ook is de mogelijkheid gecreëerd om toezichthouders aan te wijzen die fysieke adrescontroles kunnen uitvoeren. Als laatste is bij de wetswijziging ingevoerd dat er een bestuurlijke boete wordt opgelegd als een studerende misbruik maakt van de uitwonendenbeurs.

Externe factoren

Van invloed op het gebruik van studiefinanciering zijn onder meer de volgende externe factoren:

  • demografische ontwikkelingen;

  • attitude ten opzichte van de regeling;

  • conjuncturele ontwikkeling;

  • studiefinancieringsbeleid van andere landen.

Realisatie meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 11.1 Onderwijsdeelname naar leeftijd

Leeftijd

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

Deelnamepercentage 2011

86%

77%

68%

58%

49%

40%

30%

22%

16%

12%

9%

7%

5%

Bron: OCW (DUO), Leerlingen- en studententellingen 2011

Tabel 11.2 verwachte rendementen

Studie begonnen in

2007

2008

2009

2010

2011

wo

72%

70%

70%

70%

69%

hbo

70%

69%

73%

70%

67%

bol

72%

71%

74%

68%

68%

Bron: OCW (DUO), berekeningen o.b.v. onderwijsmatrices 2000–2011

Toelichting:

Het beleid is gericht op optimalisering van de deelname van burgers aan het onderwijs (tabel 11.1). Studiefinanciering draagt daaraan bij door de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Voor het ho en de bol niveau 3 en 4 is het stelsel zo ingericht dat er een prikkel bestaat om de studie af te ronden met een diploma (prestatiebeurs).

De voorwaarden waaronder studiefinanciering aan studerenden wordt verstrekt, kunnen een belangrijke rol spelen bij de inzet van studerenden gedurende hun studieperiode. In navolging van het ho geldt sinds 2005 voor de bol niveau 3 en 4 het prestatiebeursregime. Het verwachte rendement is in dit verband gedefinieerd als het verwachte percentage van de ingestroomde studerenden dat uiteindelijk de studie zal afronden met een diploma.

Voor bovenstaande indicatoren zijn in relatie tot studiefinanciering geen streefwaarden geformuleerd, omdat de resultaten het gevolg zijn van een breed scala aan factoren en niet alleen van studiefinanciering.

Tabel 11.3 Gerechtigdenpercentage
 

2007

2008

2009

2010

2011

wo

61%

61%

61%

61%

63%

hbo

81%

80%

79%

79%

79%

bol

100%

98%

97%

97%

91%

Totaal

82%

80%

80%

80%

78%

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het gerechtigdenpercentage geeft de verhouding tussen het aantal studerenden dat recht heeft op een basisbeurs en het aantal voltijdstuderenden in de doelgroep (bol: 18 tot 30 jaar, ho: 17 tot 30 jaar). De percentages in het ho zijn vrijwel stabiel, bij de bol is een lichte daling van dit gerechtigdenpercentage te zien.

11.2. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 11.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (bedragen x € 1 000)
           

Realisatie

Vastgestelde begroting, incl. stand ISB (+/–) dep. herindeling

Verschil

   

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Verplichtingen

3 260 683

3 782 267

3 617 833

3 790 873

4 131 887

4 059 432

72 455

Waarvan garantieverplichtingen

           

Totale uitgaven

3 260 683

3 782 267

3 617 833

3 790 873

4 131 887

4 059 432

72 455

                 

Programma-uitgaven

3 259 614

3 781 359

3 617 833

3 790 873

4 131 887

4 059 432

72 455

                 

Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten

1 409 844

1 861 485

1 655 869

1 717 028

2 035 813

1 669 135

366 678

Basisbeurs

1 001 672

992 610

963 984

1 045 265

1 042 002

1 051 100

– 9 098

Reisvoorziening

408 172

868 875

691 885

671 763

993 811

618 035

375 776

                 

Waarborgen toegankelijkheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders

631 180

589 731

578 144

612 061

583 465

737 903

– 154 438

Aanvullende beurs

631 180

589 731

578 144

612 061

583 465

737 903

– 154 438

                 

Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende

1 124 719

1 219 326

1 255 007

1 294 051

1 354 449

1 502 365

– 147 916

Bijverdiengrens

           

0

Leenfaciliteit

1 124 719

1 219 326

1 255 007

1 294 051

1 354 449

1 502 365

– 147 916

                 

Overige uitgaven Studiefinanciering

23 395

32 589

52 213

75 230

69 646

65 992

3 654

                 

Programmakosten-overig

70 476

78 228

76 600

92 503

88 514

84 037

4 477

Uitvoeringsorganisatie DUO

70 476

78 228

76 600

92 503

88 514

84 037

4 477

Totaal programma-uitgaven

3 259 614

3 781 359

3 617 833

3 790 873

4 131 887

4 059 432

72 455

waarvan relevant

1 307 954

1 824 225

1 754 292

1 952 557

2 325 051

2 108 742

216 309

waarvan niet-relevant

1 951 660

1 957 134

1 863 541

1 838 316

1 806 836

1 950 690

– 143 854

Apparaatsuitgaven

1 069

908

0

0

0

0

0

Totaal ontvangsten

396 066

473 015

541 891

629 024

662 979

611 576

51 403

Terugbetalingssysteem van lening naar draagkracht

335 146

397 598

474 137

561 431

601 443

554 750

46 693

Overige ontvangsten uit kortlopende schulden

60 920

75 417

67 754

67 593

61 536

56 826

4 710

Totaal ontvangsten

396 066

473 015

541 891

629 024

662 979

611 576

51 403

waarvan relevant

212 872

246 097

265 810

291 462

302 368

283 024

19 344

waarvan niet-relevant

183 194

226 918

276 081

337 562

360 611

328 552

32 059

Toelichting:

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het begrotingstekort/EMU-saldo. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en door de omzetting van uitgekeerde prestatiebeurs in gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en rentedragende leningen.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van rentedragende leningen.

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de uitgavenrealisatie in 2011 is € 72,5 miljoen, waarvan € 216,3 miljoen relevant en – € 143,8 miljoen niet-relevant.

Het verschil tussen de oorspronkelijke begroting en de ontvangstenrealisatie in 2011 is € 51,4 miljoen, waarvan € 19,3 miljoen relevant en € 32,1 miljoen niet-relevant. De verschillen tussen realisatie en raming worden hierna per operationele beleidsdoelstelling toegelicht.

Het verschil van € 4,5 miljoen tussen raming en realisatie bij de programma-uitgaven voor de uitvoeringsorganisatie DUO, houdt verband met een interne OCW-herschikking van budgetten tussen de beleidsartikelen 11, 12 (Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten) en 13 (Lesgelden).

11.3 Operationele beleidsdoelstelling
11.3.1 Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden

Doelbereiking

Het beoogde doel om de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen, is bereikt door aan rechthebbenden in de doelgroepen een basisbeurs en een reisvoorziening te verstrekken.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat wordt aangenomen dat het gebruik van de basisbeurs al optimaal is vanwege de bekendheid met de regeling. De prestatie-indicator «aantal studerenden met studiefinanciering» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (zie tabel 11.5). De tabellen 11.6 en 11.7 geven aan welke kosten daarmee gemoeid waren.

Tabel 11.5 Indicatoren

Totaal aantal studerenden met studiefinanciering

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

wo

111 339

115 481

120 690

126 838

131 583

134 100

– 2 517

hbo

240 081

242 882

249 435

260 442

266 876

268 300

– 1 424

bol

219 077

210 186

210 670

219 110

220 271

223 800

– 3 529

Studerenden met basisbeurs

570 497

568 549

580 795

606 390

618 730

626 200

– 7 470

wo

36 622

33 869

36 243

53 442

53 723

40 100

13 623

hbo

30 601

30 681

32 588

42 647

43 151

33 000

10 151

bol

0

0

1 438

1 752

2 146

9 000

– 6 854

Alleen (nul)lening

67 223

64 550

70 269

97 841

99 020

82 100

16 920

Totaal

637 720

633 099

651 064

704 231

717 750

708 300

9 450

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studerenden met een basisbeurs is in 2011 gestegen ten opzichte van voorgaande jaren, maar de stijging is minder sterk geweest dan geraamd. De lagere realisatie ten opzichte van de raming is bij alle drie onderwijssoorten zichtbaar.

Het aantal studerenden zonder basisbeurs dat gebruik maakt van een rentedragende lening en/of het studentenreisproduct is in 2011 per saldo gestegen. Bij het ho zijn dit er 23 774 meer dan geraamd. De stijging is in lijn met de stijgende studentenaantallen, maar ten tijde van de opstelling van de begroting werd voor 2011 nog uitgegaan van een stabilisatie van de aantallen in 2010.

Bij de bol hebben 2 146 deelnemers zonder basisbeurs gebruik gemaakt van een rentedragende lening. In de oorspronkelijke raming werd uitgegaan van een veel groter aantal leningen.

Tabel 11.6 Uitgaven

Uitgaven basisbeurs (bedragen x € 1 miljoen)

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Bol-beurs (gift)

200,3

141,8

124,2

105,9

112,5

113,4

– 0,9

Prestatiebeurs (bol)

135,7

161,8

196,5

203,4

144,5

238,1

– 93,6

Prestatiebeurs (ho)

665,7

689,0

643,3

736,0

785,0

699,6

85,4

Totaal basisbeurs

1 001,7

992,6

964,0

1 045,3

1 042,0

1 051,1

– 9,1

waarvan relevant

617,4

641,0

711,4

808,1

873,1

947,1

– 74,0

waarvan niet-relevant

384,3

351,6

252,6

237,2

168,9

104,0

64,9

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Per saldo zijn de uitgaven aan basisbeurs in 2011 € 9,1 miljoen lager dan geraamd. Op onderdelen zijn er grote verschillen: € 93,6 miljoen minder bij de prestatiebeurs bol en € 85,4 miljoen meer dan geraamd bij de prestatiebeurs ho.

De lagere realisatie bij de prestatiebeurs bol wordt voornamelijk veroorzaakt door minder toekenningen prestatiebeurs en minder omzettingen in gift.

De tegenvaller in het ho wordt voornamelijk veroorzaakt door hoger dan geraamde niet-relevante uitgaven bij de technische bijstellingen.

Tabel 11.7 Uitgaven

Uitgaven reisvoorziening (bedragen x € 1 miljoen)

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

OV-kaart

636,6

637,4

410,8

401,4

745,2

785,6

– 40,4

Kasschuiven

– 243,2

215,5

263,7

270,9

229,1

– 190,9

420,0

Reisvoorziening overig

14,8

15,9

17,4

– 0,6

19,5

23,3

– 3,8

Totaal reisvoorziening

408,2

868,8

691,9

671,8

993,8

618,0

375,8

waarvan relevant

88,2

596,5

440,6

450,8

803,2

411,3

391,9

waarvan niet-relevant

320,0

272,3

251,3

221,0

190,6

206,7

– 16,1

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De realisatie 2011 is per saldo € 375,8 miljoen hoger dan begroot.

Er is een verschil tussen de raming en de realisatie 2011 op het onderdeel OV-kaart van – € 40,4 miljoen. Dit verschil wordt veroorzaakt door een lager aantal studentenreisproducten, meer prestatiebeurstoekenningen en minder omzettingen in gift dan geraamd.

Daarnaast ontstaat een verschil van € 420,0 miljoen als gevolg van kasschuiven. Het betreft het saldo van kasschuiven van 2011 naar 2010 en van 2012 naar 2011. In december 2011 is € 500,0 miljoen van de voorlopige vergoeding 2012 aan de OV-vervoerders vooruitbetaald, waarmee een bijdrage is geleverd aan de optimalisatie van het kasritme van de Staat.

Als gevolg van minder betalingen aan reisvergoeding voor studerenden in het buitenland, ontstaat verder nog een verschil ten opzichte van de raming van € 3,8 miljoen.

11.3.2 Waarborgen toegankelijkheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders

Doelbereiking

Het beoogde doel is bereikt door aanvullende beurzen te verstrekken aan studerenden met recht op studiefinanciering, voor wie – gezien het inkomen van hun ouders – verondersteld moet worden dat zij niet of slechts in beperkte mate kunnen rekenen op financiële ondersteuning van hun ouders.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld.

Aangenomen wordt dat het gebruik van de aanvullende beurs vanwege de bekendheid van de regeling al optimaal is. De prestatie-indicator «aantal studerenden met een aanvullende beurs» geeft een indicatie van het gebruik van de regeling (zie tabel 11.8). Tabel 11.9 geeft aan welke uitgaven hier mee gemoeid waren.

Tabel 11.8 Indicatoren

Totaal aantal studerenden met een aanvullende beurs

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

wo

25 671

25 250

24 672

25 997

25 785

32 300

– 6 515

hbo

83 522

80 978

79 269

82 102

81 252

98 700

– 17 448

bol

114 119

104 374

100 541

103 455

102 301

124 000

– 21 699

Totaal

223 312

210 602

204 482

211 554

209 338

255 000

– 45 662

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het werkelijk aantal studerenden met een aanvullende beurs is in 2011 in totaal 45 662 lager dan geraamd. Ten tijde van de raming werd rekening gehouden met een daling van ouderlijke inkomens als gevolg van de economische teruggang, waardoor het aantal aanvullende beurs-gerechtigden zou stijgen. Dit effect heeft zich in 2011 niet voorgedaan.

Het aantal studerenden met een basisbeurs is in 2011 bij alle drie onderwijssoorten aanzienlijk lager dan geraamd (zie tabel 11.5).

Het totale percentage studerenden dat ten opzichte van de basisbeurs recht heeft op een aanvullende beurs daalde van 34,5% in 2010 naar 33,5% in 2011.

Tabel 11.9 Uitgaven

Uitgaven aanvullende beurs (bedragen x € 1 miljoen)

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Bol-beurs (gift)

228,8

153,1

124,4

108,1

113,6

141,7

– 28,1

Prestatiebeurs (bol)

156,6

204,5

237,8

254,7

233,2

294,3

– 61,1

Prestatiebeurs (ho)

245,8

232,1

215,9

249,3

236,7

302,0

– 65,3

Totaal aanvullende beurs

631,2

589,7

578,1

612,1

583,5

738,0

– 154,5

waarvan relevant

508,6

471,1

473,4

523,8

489,8

600,3

– 110,5

waarvan niet-relevant

122,6

118,6

104,7

88,3

93,7

137,7

– 44,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De uitgaven aanvullende beurs zijn per saldo € 154,5 miljoen lager dan geraamd. Deze realisatie volgt de daling van het aantal studenten met een aanvullende beurs (zie tabel 11.8).

11.3.3 Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende

Doelbereiking

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren. Leenfaciliteiten kunnen worden gebruikt in combinatie met of als alternatief voor bijverdiensten. Hiermee kunnen studerenden voorkomen dat bijverdienen ten koste van de studie gaat.

Studenten zijn de afgelopen decennia – mede omdat van hen een hogere bijdrage aan de investering in hun studie wordt verlangd – meer gaan lenen. De laatste paar jaar is deze trend afgezwakt. Bewust lenen blijft daarbij belangrijk. Met het oog daarop is de informatievoorziening op de DUO-website uitgebreid en sneller toegankelijk gemaakt. Daarnaast is ook de DUO-app gelanceerd, waarmee studenten met de mobiele telefoon de betaaldata kunnen raadplegen, veelgestelde vragen kunnen inzien én een prognose voor hun toekomstige studieschuld kunnen uitrekenen. Financiële voorlichting aan studenten gaat verder dan de voorlichting van DUO. Ook andere, onder meer door het NIBUD ondersteunde initiatieven, zoals Weet wat je besteedt.nl, Slim studeren = geld beheren en de Studentenleenwijzer.nl, zijn hiervoor belangrijk.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs sinds 1 augustus 2007 gebruik maken van het collegegeldkrediet. Studenten kunnen het verschuldigde collegegeld lenen, met een plafond van vijf keer het wettelijke collegegeld. Van de studenten die geen collegegeldkrediet hebben aangevraagd, betaalt een deel het collegegeld door middel van de reguliere leenfaciliteit. Daarom worden de leenfaciliteit en het collegegeldkrediet in onderlinge samenhang bezien.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 11.10 Indicatoren

Flexibiliteit financiering door studerende

   

Basiswaarde

Meest recente waarde

Streefwaarde

1.

De snelheid waarmee studenten afstuderen (in jaren)

wo

5,8

5,3

Daling

 

hbo

4,4

4,8

Daling

2.

Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan de studie

wo

31

35

Stijging

 

hbo

33

39

Stijging

3.

Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan werk

wo

13

10

10

   

hbo

13

11

10

1. Bron: OCW (DUO), onderwijsmatrix, berekeningen OCW

2. Bron: Studentenmonitor

3. Bron: Studentenmonitor

Toelichting:

De basiswaarden zijn de cijfers van 2004. De snelheid waarmee studenten afstuderen wordt gemeten als de gemiddelde totale verblijfsduur van gediplomeerden in dat jaar.

Met betrekking tot het aantal uren dat een student gemiddeld besteedt aan werk, is gestreefd naar een maximum van 10 uur per week voor hbo- en wo-studenten.

Tabel 11.11 Indicatoren

Totaal aantal studerenden dat gebruik maakt van de rentedragende lening

 

2007

2008

2009

2010

2011

wo

73 473

74 433

72 909

73 460

74 235

hbo

85 315

86 861

85 668

87 920

90 510

bol

32 466

30 398

28 407

32 377

34 308

Totaal

191 254

191 692

186 984

193 757

199 053

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studerenden dat gebruik maakt van de rentedragende lening is in 2011 licht gestegen ten opzichte van 2010. Dit aantal omvat voor een groot deel ook het aantal studenten (56 037) dat in 2011 gebruik heeft gemaakt van het collegegeldkrediet.

Tabel 11.12 Uitgaven

Niet-relevante uitgaven leningen (bedragen x € 1 miljoen)

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Rentedragende lening

1 114,4

1 174,7

1 187,9

1 207,5

1 252,5

1 403,7

– 151,2

Collegegeldkrediet

10,3

44,6

67,1

86,6

101,9

98,7

3,2

Totaal

1 124,7

1 219,3

1 255,0

1 294,1

1 354,4

1 502,4

– 148,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De uitgaven rentedragende lening zijn in 2011 € 151,2 miljoen minder dan geraamd. Ten tijde van de raming werd gerekend op een voortdurende groei van het gebruik van de leenfaciliteit. In 2011 is het bedrag weliswaar gestegen, maar minder sterk dan voorheen.

De uitgaven collegegeldkrediet zijn in 2011 iets hoger dan geraamd. Met het collegegeldkrediet was in 2011 een bedrag van totaal € 101,9 miljoen gemoeid.

Tabel 11.13 Indicatoren

Bedrag aan uitstaande leningen ultimo van het jaar (bedragen x € 1 miljoen)

 

2007

2008

2009

2010

2011

Renteloze voorschotten verstrekt t/m 1986

41,3

37,3

33,2

30,2

28,2

Rentedragende leningen verstrekt vóór 1992

108,4

82,5

59,8

44,4

33,1

Rentedragende leningen verstrekt na 1992

6 640,0

7 760,9

8 744,9

9 703,4

10 645,4

Collegegeldkrediet

10,3

55,8

124,9

208,2

296,7

Totaal

6 800,0

7 936,5

8 962,8

9 986,2

11 003,4

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Genoemde bedragen aan uitstaande studieleningen betreffen de vorderingen op voormalig studerenden. Het bedrag bestaat uit opgenomen leningen en de daarvoor verschuldigde rente.

11.3.4 Waarborgen adequate terugbetaling leningen

Doelbereiking

Het waarborgen van de financiële toegankelijkheid van het onderwijs omvat ook duidelijke voorwaarden voor het terugbetalen van studieleningen.

Toelichting:

Het terugbetalingssysteem van lenen houdt rekening met draagkracht. Wie niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van een goede investering.

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Tabel 11.14 Aantal debiteuren in de aflosfase
 

2008

2009

2010

2011

Totaal

382 053

420 131

453 147

487 399

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Vanwege de toename van het aantal studerenden met een lening in het verleden, vertoont het aantal ex-studenten die in de gepresenteerde kalenderjaren verplicht aflossen eveneens een stijging.

Tabel 11.15 Ontvangsten

Ontvangsten leenfaciliteiten (bedragen x € 1 miljoen)

       

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2007

2008

2009

2010

2011

2011

2011

Renteloze voorschotten (tot 1986)

5,9

5,2

5,5

5,1

4,8

3,0

1,8

Rentedragende lening

329,3

392,4

468,6

556,3

596,6

551,7

44,9

Totaal

335,2

397,6

474,1

561,4

601,4

554,7

46,7

waarvan relevant

152,0

170,7

198,1

223,9

240,8

226,2

14,7

waarvan niet-relevant

183,2

226,9

276,0

337,5

360,6

328,6

32,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De stijging van de ontvangsten in de afgelopen jaren volgt op de eerdere toename van het aantal studenten dat leent en het gemiddelde geleende bedrag.

De realisatie op aflossingen van renteloze voorschotten is in 2011 € 1,8 miljoen hoger dan geraamd.

In 2011 is voor € 44,9 miljoen meer aan rentedragende leningen afgelost, voor het grootste deel omdat er veel meer dan verplicht is afgelost (extra ontvangsten). Het totaal van deze laatste meerontvangsten bestaat voor € 32,0 miljoen uit niet-relevante ontvangsten (aflossingen van leningen) en € 12,9 miljoen relevant (renteopbrengsten).

11.3.5 Stimuleren van internationale studentenmobiliteit

Doelbereiking

Het beleid is er op gericht om internationale studentenmobiliteit te stimuleren door studenten in staat te stellen een volledige opleiding in het buitenland te volgen.

Toelichting:

Realisatie meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Sinds studiejaar 2007–2008 kan studiefinanciering overal ter wereld gebruikt worden voor het volgen van hoger onderwijs dat qua niveau en kwaliteit gelijkwaardig is aan het Nederlandse hoger onderwijs. Als aanvullende voorwaarde wordt aan studenten de eis gesteld dat zij op het moment dat zij studiefinanciering voor een volledige hoger onderwijs opleiding in het buitenland willen gebruiken, minstens drie van de zes jaar daaraan voorafgaand in Nederland hebben gewoond. Momenteel loopt bij het Europese Hof van Justitie een rechtszaak over de toelaatbaarheid van deze drie uit zes-woonplaatsvereiste. In 2012 wordt de uitspraak verwacht.

Vanaf studiejaar 2007–2008 is de «meeneembare studiefinanciering» in het mbo mogelijk voor alle sectoren in Vlaanderen en Duitsland en unieke opleidingen in de hele EER. Vanaf studiejaar 2010–2011 kan studiefinanciering ook worden meegenomen naar mbo-opleidingen in Zweden, Spanje, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.

Het beleid is gericht op het stimuleren van internationale studentenmobiliteit. Hiervoor is geen streefwaarde aan te geven.

  • Aantal (Nederlandse) studenten in het ho dat (met meeneembare studiefinanciering) in het buitenland studeert. In studiejaar 2010–2011 studeerden ongeveer 8 000 studenten buiten Nederland met meeneembare studiefinanciering ho.

  • Aantal deelnemers in het mbo dat (met meeneembare studiefinanciering) in het buitenland studeert. In studiejaar 2010–2011 maakten ongeveer 400 deelnemers buiten Nederland gebruik van meeneembare studiefinanciering mbo.

Per studiejaar 2011–2012 is de Wet studiefinanciering BES (WSF BES) (Stb. 2011, 33) in werking getreden op de openbare lichamen Bonaire, St. Eustatius en Saba. In de WSF BES wordt de studiefinanciering geregeld voor studerenden die afkomstig zijn van de BES-eilanden en die op hun eigen eiland, een buureiland of verder in de regio willen studeren. Daarnaast is er voor studerenden die naar Nederland willen, een opstarttoelage waarna zij in Nederland gebruik kunnen maken van de WSF 2000. DUO voert de WSF BES uit.

In 2011 hebben in totaal 234 studerenden gebruik gemaakt van studiefinanciering op grond van de WSF BES en hebben 108 studerenden gebruik gemaakt van de opstarttoelage.

11.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
Tabel 11.16 Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Overig evaluatieonderzoek

Inkomens van afgestudeerden, 2007–2009 (CBS)

AD

2011

2011

www.cbs.nl/NR/rdonlyres/ F5336C46–8EF5–444B.../0/ 2011x4213.pdf

Toelichting:

In de begroting is aangekondigd dat een beleidsdoorlichting van de internationale studentenmobiliteit in 2011 zou plaatsvinden. Die is uitgesteld naar 2012.

Licence